Boekrecensie | Autogeschiedenis voor iedereen

Freek van Leeuwen Freek van Leeuwen
• Laatste update:

De eerste auto werd gebouwd in 1886 en de massale serieproductie begon in 1913, minder dan dertig jaar later. Vanaf het prille begin sprak het idee van massamotorisering tot de verbeelding. Ook nu het al lang en breed historie is, is het nog steeds een interessant onderwerp. Want hoe zat het ook alweer, wat waren nu precies de auto’s die in enorme aantallen de mensheid mobiel hebben gemaakt?

Reuzenstappen

In zijn essay pakt historicus en beroeps-knorrepot Maarten van Rossem er een paar bij de kop: T-Ford, Volkswagen, Mini, Trabant, Citroën 2CV en Fiat 500. Het boekje telt maar 120 pagina’s en hij gaat dus noodgedwongen met reuzenstappen door de geschiedenis, waarbij hier en daar wel eens een nuance sneuvelt. Zo wekt hij de indruk dat de massamotorisering uit de lucht is komen vallen; in de VS in 1913 toen Henry Ford zijn T-Ford – die al vier jaar in productie was – aan de lopende band ging bouwen, en na WO2 in Europa met de Kever en de 2CV. Alsof nooit eerder iemand op de gedachte was gekomen om auto’s voor de massa te bouwen. Dat is natuurlijk niet zo. Al in het prille begin van de automobiel waren er constructeurs die ervan droomden om de massa te mobiliseren. Massamotorisering is niet uitgevonden, het is gegroeid.

Voor de Franse landwegen

Van Rossem vertelt de historie van de autofabrikanten en de auto’s die ze bouwden, maar hij schetst daarbij ook de omstandigheden waarin dat gebeurde. Zo is de ontwikkeling van de Citroën 2CV begonnen in de jaren ’30, toen er op het platteland van Frankrijk buiten de Routes Nationales nog maar weinig geplaveide wegen waren. Tussen de historie door vernemen we ook Van Rossems eigen ervaringen met auto’s. Zo leerde hij autorijden in een zwarte Volkswagen Kever. Zijn eerste solorit maakte hij met een Citroën Ami 8, die weliswaar slecht startte en nauwelijks warm werd, maar waar hij toch heel gelukkig in was. Van Rossem heeft iets met auto’s, al zet hij zich af tegen de ‘autopers die blijft steken in het puberale supersportwagenstadium’.

Een tweedeurs Chrysler Airflow lijkt sprekend op een anabolen-Kever.

Het verhaal achter de ‘volkswagens’ T-Ford, Kever, 2CV, 500 en Mini is ook het verhaal van hun ontwerpers. Het is met grote uitvindingen nu eenmaal zo dat ze door meerdere mensen worden gedaan. Waarom? Omdat de tijd er rijp voor is, omdat de stand van techniek tot een bepaald stadium is gevorderd, omdat de markt erom vraagt. Zo oordeelt Van Rossem ook over de mythe dat Ferdinand Porsche het concept van de Kever – ruggengraatchassis, pendelassen achter, stroomlijncarrosserie, luchtgekoelde motor achter de achteras – zou hebben gestolen. Nee, zegt Van Rossem, het was een kwestie van co-creatie, van een consensus over de best denkbare technische oplossing. Daarom kwamen Hans Ledwinka bij Tatra, Joseph Ganz en Ferdinand Porsche allemaal op hetzelfde concept uit. En dan noemt Van Rossem nog niet eens de Mercedes-Benz 130H uit 1934. Al die auto’s leken met hun ronde vormen op elkaar, omdat in die jaren de stroomlijncarrosserie in zwang was. Daarom ook lijkt een tweedeurs versie van de Chrysler Airflow sprekend op een anabolen-Kever.

Kübelwagen en Jeep

Een compleet hoofdstuk wordt gewijd aan de Duitse Kübelwagen en de Amerikaanse Jeep. Militaire volkswagens, noemt Van Rossem dat. In de Tweede Wereldoorlog zijn er respectievelijk 50 duizend en 600 duizend van gebouwd, maar het zijn geen auto’s die de massa mobiel hebben gemaakt om de simpele reden dat ze allemaal eigendom van het leger waren. Het is een merkwaardige zijsprong in het boekje.
Ook bij Fiat heeft Van Rossem zijn twijfels. De 600 in 1955 en de 500 in 1957 hebben zeker geholpen om de Italiaanse natie te mobiliseren, maar de echte massamotorisering was voor die tijd al op gang gekomen door de scooters van Vespa. Vervolgens redeneert Van Rossem weer terug naar de twee kleine Fiatjes, en dat die toch wel voorbeelden van massamotorisering zijn. Ja hoor eens, zo kan ik het ook.

Hoogtepunten

Een hele bibliotheek vol autogeschiedenis heeft Van Rossem in dit essay geperst. Het is opgeschreven voor mensen die niet zo veel verstand van auto’s hebben, of die in elk geval niet zo veel weten over de historie van de auto. Vandaar ook de begrippenlijst achterin, waarin je kunt opzoeken wat vanadium is, of een ruggengraatchassis. Er is dus enorm veel weggevallen, maar wat overblijft is een amusante beschrijving van enkele hoogtepunten uit de geschiedenis van de automobiel. Nieuwe inzichten of spannende ontwikkelingen zul je er niet in aantreffen, maar het is wel vlot en amusant geschreven, in de Van Rossem-stijl. Voor wie niet zo thuis is in de geschiedenis en zich soms afvraagt hoe het ook alweer zat, is het boekje van Van Rossem zeker een aanrader om mee te nemen op vakantie.

Een auto voor iedereen
door Maarten van Rossem
Uitgave Nieuw Amsterdam
ISBN 978 90 468 2116 9
Prijs: € 12,99

 

Geplaatst in rubriek:
Freek van Leeuwen
Freek van Leeuwen

Freek van Leeuwen is als freelance journalist verbonden aan Automotive.